Atze Geerts Atsma (Atze van Terzool)

Inleiding
Families Marijke en Johan
Foto-albums

Johan Ates de Boer

 


Beppe Trijntje (de Boer), # 3, was een Atsma. Haar voorouders, familie Atsma rond de 19e eeuw, hebben enkele zeer interessante, welhaast in Friesland beroemde, personen gekend. Beginnen we met de 'stamvader':


#48. Geert Ates Atsma
Gedoopt op 13 April 1758 te Gauw.
Getrouwd op 30 maart 1783 te Terzool met Sietske Wouters van der Meer.
Beroep: (turf)schipper te Sybrandaburen.
Kinderen: Ate 1784 Willem 1791 (#24) Atze 1785 Hiltje 1793 Trijntje 1787 Sytske 1794 Wouter 1790 Anne 1800
Verhuisd naar Beers op 15 december 1814.
Overleden op 1 februari 1830 te Beers, huis no11.

 

Aan zoon Willem (#24) is al een apart hoofdstuk gewijd: zie "Toch naar Rusland".

Dit hoofdstuk gaat over Atze (*1785) de broer van Willem (# 24).

 

Atze Geerts Atsma was de eerste grote ijskoning van Friesland. Net als Adam (de hardrijder) Ruurds en Trijntje Pietyers (de winnaar van het gouden oorijzer in 1805) was hij afkomstig uit de Lege Geaën. Een correspondent beschreef hem als de "bekende" Atze Geerts Atsma, die in 1830 op bijna 45 jarige leeftijd nog tweede werd in een veld van 112 deelnemers.
Atze begon individueel maar deed later ook mee aan rijderijen voor paren. Met Trijntje Johannes Reidinga boekte hij in 1823 een klinkende overwinning op de "60 rijnlandsche roeden lange ijsbaan" te Leeuwarden.
Terzool kent de ijsclub "Adam en Atze"; die van Wijtgaard heet "Pier Thomas". Deze Pier wist in 1820 Atze Geerts te kloppen in een tijd van 14 seconden over 168 meter. Ook voor nu nog een zeer scherpe tijd.
Hier volgen nog enkele boeiende verhalen over hem.

Hoewel de meesten van het geslacht Atsma uit de streek van 'Top en Twel' afkomstig waren, is Geert Ates (# 48) via Gauw naar de gemeente Rauwerderhem verhuisd.
Zoon Atze is als 'Atze van Terzool' bekend geworden.
Zoon Willem (# 24) is weer teruggegaan.

 

 

Handtekening van zoon Geert Atzes Atsma; vader Atze Geerts is analfabeet (zie tekst).

 

Atze Geerts wint laatste reed. Sneek, 1809.

 

!809
1823
1838
L.C. 1830
L.C. 26 januari 1813
L.C. 1823

 

 

 

Waling Dijkstra in: Uit Friesland's Volksleven

De Wedloop te Sneek in 1809,

Atse Geerts van Terzool, die bij dezen wedloop den prijs had gewonnen, was ook zulk een ouderwetsche hardrijder, en heeft het lang volgehouden. Van hem vertelt men het volgende: Op zekeren fraaien winterdag kwamen drie boerenknapen de herberg bij de Dille, aan de Leeuwarder Sneeker trekvaart, binnenstormen. Zij waren geheel in 't zweet en achter adem. Een bejaard man die daar zat, zeide: „Wat is het toch dwaas, jongens, bij zulk koud weder je zoo in het zweet te rijden. Dat kan ernstige gevolgen hebben ; zoo iets blijft een mensch niet in de kleeren zitten." Gij kunt wel heel best gelijk hebben, man," zeide een der drie, maar 't was om gloeiend te worden. Verbeeld je! Wij alle drie zijn zeer goede rijders, dat durf ik zeggen, en daar komt ons op de vaart zoo'n oud boertje met een korten broek achter in rijden en maakt een praatje. Wij meenden hem spoedig te kunnen ontrijden en deden daar ons best op. Waar dat hielp niet, hij bleef ons bij. Mijn maat werd driftig en zeide: Laten we ons toch schrap zetten, dat wij den oude kwijt geraken. Dit scheen de oude gehoord te hebben, hij zeide: „Wilt ge van mij ontlast zijn ? Dat kan wel." Nu zette hij zich schrap en schoot vooruit. Och, mijn lieve man! het geleek er niet naar, dat wij hem konden volgen." Hierop zeide de kastelein: „Dan denk ik, dat gij met Atse van Terzool te doen hebt gehad, hij is zoo pas hier voorbij gereden." Deze Atse, die op hoogen ouderdom omstreeks 1860 overleed, was tevens een uitstekend springer. In zijn besten leeftijd sprong hij te Gorredijk eens 10 friesche voeten, ongeveer 5 meter, over den vlakken grond. Hij was van beroep praamschipper of schuitevoerder, varende met turf, hooi, riet en dergelijke, en bij dit werk was hij loom van aard. Hij kwam eens bij een der kleine schutsluizen in de nabijheid van Drachten, waar een praam of schuit, hoog opgeladen met hooi, in de sluiskolk lag. Met den schipper hiervan ging Atse eene wedden­schap aan, dat hij over de lading hooi en tevens over de kolk zoude springen. Volbracht hij dezen sprong, dan werd het hooi zijn eigendom, zoo niet, dan had hij de volle waarde er van aan den schipper te betalen. Dat Atse winner werd zal men reeds geraden hebben. Men vertelt hierbij dat hij, door de nabijheid van een huis, slechts een korten aanloop konde nemen. Nog een woordje tot besluit, Het hardrijden of het houden van wedstryden op het ijs is na 1800 sterk toegenomen. Andere meer ruwe volksvermaken, waarin de katten en andere dieren het moesten ontgelden, raakten geheel in 't vergeetboek. De revolutie, al lang voor 1795 in aantocht, is hierin kenbaar. Al het oude werd nieuw of gewijzigd. Aan het verleden herinnert nog het volgende rijmpje, toegepast op iemand die uit­muntte bij volksspeien:


Hy kneppelt de kat ut 'e tonne,
Hy skoert de goe ;
feu de kroane,
Hy het de papegaei rekke
En de ring stekke

 

 

 

 

In de Friese Koerier van 30 december 1954 staat een artikel :
"Uit onze IJshistorie, Atse Geerts van Terzool",
geschreven door D.M. van der Woude.


(Bron: Waling Dijkstra- Volksleven, zie boven.)
Uit dit artikel heb ik het volgende gehaald:

 

 

Atse Geerts was op 27 november 1785 te Sijbrandaburen geboren. Op 29 maart 1807 trouwde hij met Etje Diemers Veenstra te Tersool die oorspronkelijk afkomstig was van Deersum. Zij was de weduwe van de schoolmeester en dorpsrechter van Terzool, Wytze Sjoerds Venema. Atse was schipper  ("praamschipper") van beroep evenals zijn vader, die later te Beers woonde en zijn broer Anne, ook aldaar domicilie hebbende. Atse voer veel turf, hooi, riet en dergelijke zaken.

Over Atse Geerts ging jarenlang het volgende verhaal, dat vooral in de Lege Geaën opgeld deed:
Op een winterdag kwamen drie boerenjongens de herberg de "Dille",  toendertijd gelegen aan de trekweg van Sneek naar Leeuwarden onder de rook van Oosterwierum, binnenstormen. Zij transpireerden hevig en waren buiten adem. Een bejaard man, die aan de stamtafel zat, zei: " Wat is het toch dwaas, jongens om bij zulk koud weer je zo in het zweet te rijden.  Dat kan ernstige gevolgen hebben. Zoiets blijft een mens niet in de kleren zitten".
"Ge kunt wel heel best gelijk hebben, man", zei een van de drie," maar 't is ook om gloeiend van te worden. Verbeeld je! Wij zijn alle drie heel goede rijders, dat durf ik gerust te zeggen. En daar komt ons op de vaart zo'n oud boertje met een korte broek achterin rijden en maakt een praatje. Wij meenden hem spoedig te kunnen ontrijden en deden daar ons best voor. Maar dat hielp niet: hij bleef ons bij. Mijn maat werd driftig en zei: "Laten wij ons toch schrap zetten dat wij de oude kwijt raken". Dit schijnt "de oude" gehoord te hebben. Hij zei: "Willen jullie van mij af? Dat kan wel!" Nu zette hij zich schrap en schoot vooruit. Och mijn lieve man, het leek er niet naar, dat wij hem konden volgen".
Hierna merkte de kastelein op: "Dan denk ik, dat gij met Atse van Terzool te doen hebt gehad, hij is hier zonet langs gereden".

Geducht springer

Atse moet een geducht springer zijn geweest. In zijn beste tijd sprong hij te Gorredijk ongeveer achttien voet. Dat is een kleine vijf meter, over de vlakke grond.
Hij kwam eens met zijn schuit bij een van de kleine schutsluizen in de nabijheid van Drachten, waar een praam, hoog opgeladen met hooi, in de sluiskolk lag. Met de schipper daarvan ging Atse een weddenschap aan, dat hij over de lading hooi en tevens over de kolk zou springen. Volbracht hij de sprong, dan zou het hooi zijn eigendom worden. Zo niet dan had hij de volle waarde er van aan de schipper te betalen. Hij werd winnaar! Men vertelde erbij, dat Atse door de nabijheid van een huis (de kaden waren ook toen al niet breed) slechts een korte aanloop kon nemen.

Atse als hardrijder

De eerste maal, dat wij Atse Geerts zijn naam officieel als hardrijder ontmoeten, is in 1809. Op 18 en 19 Januari van dat jaar is te Sneek een hardrijderij gehouden met honderd deelnemers. Daar won Atse de prijs, een gouden horlige. Volgens het verslag van die wedstrijd was het "een  allerschoonst Ysvermaak", met duizenden toeschouwers, "terwijl een halve compagnie gewapende burgers ( het was in de Franse tijd!) niet weinig luister aan dit wintervermaak bijzetten". De beide prijswinnars "wierden van het ijs door een gedeelte van de Stad  en gevolgd door Gewapende Burgers, tot aan de herberg "De Witte Arend", in triumf begeleid, alwaar Atse Geerts en Hybren Hijltjes de Prijzen werden overhandigd, terwijl de avond in een gepaste vrolijkheid werd doorgebracht".
Atse moet een krachtfiguur zijn geweest! De laatstvermelde premie won hij op een aantal rijders van 112 op een leeftijd van bijna 45 jaar. In het verslag wordt nu genoemd "de bekende" Atse Geerts Atsma. Hij zal ongetwijfeld veel meer prijzen hebben gewonnen dan waarvan de krant mededeling deed.
Uit bewaard gebleven hardrijderlijsten weten wij, dat hij o.a. ook heeft meegereden te Sneek op 3 Jan. 1821 en op 23 Dec. 1822. Ja, hij waagde zich in dezelfde stad nog in de baan op 54-jarige leeftijd en wel op 15 Januari 1840 , toen ook zijn zoon Geert Atses meereed! Vader en zoon op één lijst. Geert was toen 28 jaar. Waarschijnlijk zal dit wel vaker zijn voorgevallen.
Atses vrouw, Etje Diemers Veenstra, is 27 September 1831 te Terzool overleden. Het zal in het schippersgezin niet ruim zijn geweest: Etje moest er met arbeiden wat bijverdienen.
De grote hardrijder zelf is 75 jaar oud geworden. Hij stierf te Terzool op 6 Februari 1861.
Volgens een mededeling, indertijds ontvangen van de Akkrumer poëet Willem Johannes Koopmans, had Atse op het roer van zijn schuit staan òf op de waterton: "Haat, nijd en bedrog. Leven alle drie nog".

Atse Geerts is al lang vergeten. Ook in de overlevering. Hun "fiten" worden niet meer van vader op kind oververteld. Maar zijn roem heeft toch nog vele jaren na hun dood voortgeleefd in Friesland en de verhalen over zijn prestaties zijn honderden malen in de wintertijd bij de haard of op de bûthûsbank ter sprake  gekomen. Met bewondering en een zekere eerbied. Want het waren "sterke stukken", die maar enkelen hun zouden kunnen nadoen. En evenals nu zag men ook vroeger hoog op bij buitengewone gaven aan behendigheid en kracht.

 

 

Een bericht uit de NRC, waarin Atze van Terzool genoemd wordt.

 


NRC

Vrijwilligers van Thialf in schaduw schaatsmiljonairs

Door onze redacteur ERIK OUDSHOORN
HEERENVEEN, 8 JAN 1999. Het allroundschaatsen wordt steeds meer een commercieel circus. Hoewel de rijders steen en been klagen over hun verdiensten, is een aantal van hen al bijna miljonair. Ter illustratie: Thialf, de dienaar van reus Thor, stond bekend om zijn grote snelheid. In de oudnoorse mythologie was hij de god van de donder en de vruchtbaarheid. De ijsclub Thialf werd opgericht in de strenge winter van 1854-1855. Na een warme decembermaand volgden toen, 144 jaar geleden, 32 ijsdagen met 22 dagen strenge vorst. De schaatssport bloeide op. De edellieden uit de tijd van Koning Willem III werden naar de achtergrond verdrongen door de schaatsfavorieten van het volk. Zoals Atse Atsma van Terzool of Harm Knobbe van Kolderwolde.

Die korte baan hardrijderijen zijn soms ware kampen, worstelingen, waarin men alles geeft wat men aan kracht bezit. Eens gebeurde het (zooals Dr. Schultetus Aenneae in de N. Sport van 2 Januari 1886 beschrijft), dat iemand het van Atze won en aan 't einde der baan ‘de hak oplichte'. Deze smaad kon Atze niet verkroppen: De ‘reade' wordt ‘duvelsch'. ‘Ik seil dy scandaliseere'! zegt Atze. En hij deed het. Satan vloog in persoon van Atze langs de baan, zonder een miszet en onophoudelijk op zijn .... slaande, brullende met opgesperde grijze oogen en rood haar, reed hij de baan af, ‘kom nou smoarige bollebuisjesbakker. Kom nou...' ‘Atze ge moet geen menschen beleedigen,' zei de President. ‘Dat moatte jou tsjin him sizze,' zei Atze.

 

 

 

 

Een lied over de Tersoalster Atse Gearts,
gemaakt voor de gelijknamige ijsclub "Adam en Atze".
De ijsclub is omstreeks 1915 opgericht.


 

HULDE OAN ATSE GEARTS.


Ha jim wol ris heard fan Atse Gearts?
te Tersoal der hat er wenne;
Mar wie hy oars neat as in skuteboer west, (turf-,beurtschipper)
wy soene syn namme net kenne.
Mar skuteboer
wie rider dreech en stoer.
Want foar grou fyftich jier (2x)
Sloech hy op redens elk oar mei plesier.
Wa kin it wol sizze hoe mannige kear
aide Atse de priis hat behelle.
Dat bliuwt wis wol net by sa'n hundert kear
it tal kin men lang net mear telle.
Want wer't hy kaam
al wie't noch sa fernaam
yn doarpen as yn sted
siet 't foar in oar net gled
de priis te winnen, want Atse wie te rêd. (rap)
Is it dan sa'n wunder, dat men yn diz' kontrij
wer't alde Atse wenne
Him nei syn dea noch earje wol
en in iisklub nei him neamde.

Dy namme is
foar in klub in ear dat's wis
Folgje derom Atse nei
net allinne hjoed de dei
mar eltse winter, dat it Friezen slagje mei
de frjemden op't iis te ferslaan foar en nei.


Hardrijderij van mannen en vrouwen, 23 februari van 1855
Gedicht op de hardrijderslijst:

Snel herwaaris Friesche landgenooten!
Friesinnen komt ter baan!
U roept weer d' IJsclub, edele loten!
Van Adam, Pier en Tjamke Aän.

Herinnering doe de naam herleven,
\/an Atze en Trijnfje Reidinga,
Om weer als Zij langs `t ijs te zweven,
Snel hem en haar in vlugheid na.

 

Terzool
Adam en Atze ijsbaan
L.C. 1830
L.C. 26 januari 1813