Betty de Bruin

Inleiding
Families Marijke en Johan
Foto-albums

Het verhaal: Deel 1

 

"Het is net of ik twee verschillende levens heb gehad, het is nèt een droom geweest" ,
Betty de Bruin, Hilversum oktober 2005

Leeuwarden

Het gezin de Bruin bestond vóór de oorlog uit moeder Henriëtte Italie, vader Aron de Bruin, dochter Dora, zoon Herman en Bertha. Vader Aron had een zakkenhandel in Leeuwarden. Aan de Noordersingel stond zijn pakhuis.
Bij het uitbreken van de oorlog was Dora 19 jaar oud en werkte als leerling-verpleegster in Amsterdam. Herman was twee jaar jonger dan Dora en Bertha, (roepnaam Bertie verbasterd tot Betty) hierna altijd Betty genoemd, was nog maar 9 jaar. In 1924 verhuisde de familie de Bruin van de Spanjaardslaan 12 naar de Paul Krügerstraat 39 in Leeuwarden waar Betty geboren werd.
De tijd vóór de oorlog had Betty een zeer normale jeugd. De straat was voor de kinderen die dan ook altijd buiten speelden. Er stond maar één auto voor een deur. Ze tolden, knikkerden en sprongen touwtje naar hartelust. Vervelen deed je je nooit.
De school waar ze naar toe ging toen ze zes was, was de openbare lagere school 7, ook wel 'Tünsjeskoal' genaamd. Haar beste vriendin Boukje Noordmans-Evenhuis ging naar de W.C. van Munsterschool in de Leeuwerikstraat.
Ze kreeg van huis uit een liberaal Joodse opvoeding, en moest op woensdagmiddag voor Hebreeuwse les naar de Joodse school. De oorlogsdreiging in Europa nam toe en was ook in Leeuwarden het onderwerp van gesprek. Betty, die zoals de meeste kinderen tegen haar vader opkeek, hoorde hem zeggen dat de oorlog niet naar Nederland zou komen. Zij geloofde dat onvoorwaardelijk.

Toch kwam de Duitse inval. Na 20 oktober 1941 moesten alle Joodse kinderen uit Friesland naar één Joodse school aan het Jacobijnerkerkhof .Daar waren twee lokalen in gebruik: één lokaal voor de klassen 1 t/m 3 en één voor de klassen 4 t/m 6. Betty moest hier ook heen.
Op de Joodse school zaten twee zusjes de Kadt bij haar in de klas. In juli 1941 kwamen ze plotseling niet meer opdagen. Betty hoorde dat de familie zelfmoord had gepleegd. Alleen baby David-Jan stond in een mandje bij het open raam en werd door het kindermeisje gered.Ze herinnert zich ook nog Lientje Pino die uit Sneek kwam.


Joodse school


Er kwamen ook bordjes in Leeuwarden met "Voor joden Verboden" en "Joden niet gewenscht" en vanaf 2 mei 1942 moest Betty een jodenster dragen. Er hing een nare sfeer op straat. Betty en haar vader kwamen eens op straat een Joodse man tegen. De mannen gaven elkaar een hand en wensten elkaar sterkte toe. De toestand was dreigend.
Het huis in de Paul Krügerstraat had geen steeg of achterom. Vader Aron had in het hok achter het huis een gat gezaagd dat uitkwam in de tuin van de buurman van Rijswijk. Zo zou er een ontsnappingsmogelijkheid zijn bij onheil.

In juli 1942 werd vader Aron door de Leeuwarder politie opgehaald omdat hij ' vlees buiten de bon' had gekocht bij een Joodse slager. Hij werd in een cel opgesloten nadat hij zijn veters en das had moeten afgeven. Moeder Henriëtte was helemaal in paniek. Gelukkig kwam hij twee dagen later weer thuis. Hij was zo snel vrijgekomen omdat hij zijn 'misdaad' ruiterlijk bekend had. Dezelfde dag, in de middag, zag Betty, die buiten aan het spelen was, haar vader met een politieagent lopen. Hij zwaaide naar haar en zei dat hij zo terug zou komen. Maar dat was de laatste keer dat ze hem gezien heeft. Een politieman kwam één of twee dagen later nog eens langs. Hij zei dat hij goed nieuws had; hij had een brief van vader Aron bij zich. Die zat in Amersfoort. Het was echter een afscheidsbrief waarin hij ook om een foto van Betty vroeg. De agent heeft een foto van Betty meegekregen. Nog steeds heeft Betty moeite met de naam Amersfoort.
Als kind had Betty wel eens gedroomd dat haar vader weg zou gaan. Hij had toen op dezelfde manier naar haar op straat gewuifd en geroepen dat hij zo terug zou komen. Zo was het in het echt ook gebeurd.

Aron de Bruin was dus al lang via Amersfoort weggevoerd

 

De politie moest alle joden die zich niet aan de Duitse verordeningen ( niet fietsen, niet hengelen, niet telefoneren, niet reizen, etc.) hielden, aan de SD overdragen. Zij gingen dan als zogeheten strafgeval via het 'Polizeiliche Durchgangslager Amersfoort' naar een concentratiekamp in Duitsland.

De latere oproep (zie hierboven) was een verdere maatregel om Joden te isoleren door ze naar werkkampen te sturen. Deze werden op 3 oktober 1942 opgeheven. Alleen Westerbork bleef over.
Wellicht was Aron's arrestatie bij het gewestelijk arbeidsbureau niet bekend.

zie: S. van der Zee- Vogelvrij (pag.111 en 115)

 

 

Onderduiken

 

Dora, Betty's zus, was 10 jaar ouder dan zij en werkte in een ziekenhuis in Amsterdam. Daar was ze blijkbaar tot het inzicht gekomen dat het voor de familie de Bruin in de Paul Krügerstraat op den duur niet veilig genoeg zou zijn. Ook piekerde zij er niet over om zich aan de Duitsers uit te leveren.

Broer Herman had het eerste gedeelte van de oorlog als bediende in een winkel in galanterieën in Amsterdam gewerkt. Hij mocht dat niet meer doen en kwam naar Leeuwarden terug. Hij kocht toen een overal en laarzen en 'verhuurde' zich als dienstmeisje bij Joodse gezinnen. Dat werk was een aflopende zaak. Hij kreeg tenslotte van de Joodse raad een stempel waardoor hij zich buiten direct gevaar achtte. Hij verbleef alleen thuis maar werd daar op 12 november 1942 opgepakt.
Vanuit kamp Westerbork werd hij op 16 november 1942 op de trein naar Auschwitz gezet. Na vele omzwervingen ( oa. Blechhammer, Reschau) stierf hij door uitputting op 3 februari 1945 in Gross Rosen.

Herman 1942
 

 

Moeder Henriëtte was op aandringen van Dora voor haar veiligheid in de Borniakliniek 'opgenomen'. De Borniakliniek stond in Huizum, een dorp dat later in Leeuwarden is opgegaan. Het was een particuliere verpleeginrichting voor patiënten met psychische problemen.

Borniakliniek
 


 

Voor Betty had Dora een plaatsje in een weeshuis gereserveerd. In Amsterdam wel te verstaan. Met de ster op moest de 11 jarige met haar zus per trein naar Amsterdam. Daar kwam ze in het Joods meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat terecht waar ze niemand kende. Er heerste hier difterie, een besmettelijke ziekte die de Duitsers op een afstand moest houden. Heel af en toe kwamen haar tante en zus op bezoek. Ze kreeg verschrikkelijke heimwee.

 

 

Joods meisjesweeshuis Amsterdam


Voor Dora zeker ook een teken dat dit geen definitieve oplossing was.
In Leeuwarden bezocht Dora wel eens haar oom en tante de Bruin die woonden in de Peperstraat . Die hadden daar een winkel genaamd "Corset Royal". Op een keer was zij getuige van een gesprek van haar tante met politieagent Halma. Deze waarschuwde haar tante voor de Duitsers en zei dat ze moest onderduiken. Maar oom en tante waren te gehecht aan hun spulletjes en bleven waar ze waren.
Voor Dora was dit de aanleiding om eens met Halma te gaan praten. Konden niet in plaats van oom en tante, Betty en zij gaan onderduiken? Dit bleek mogelijk te zijn.
Zonder geldige papieren en ster reisde Dora naar het weeshuis in Amsterdam. Daar heerste nu roodvonk . Dora zei tegen haar zus dat ze haar spullen moest pakken om direct mee naar Leeuwarden te gaan. Voor Betty die ongeveer twee maanden in het weeshuis doorgebracht had, was het een grote opluchting. Ze bleven overnachten bij een oom die tegenover Artis woonde en de volgende dag reisden ze terug. Zonder tegenslag kwamen ze heelhuids in Leeuwarden aan.
Ze verbleven een paar dagen bij bij de familie Klaas van Wieren, die een horlogezaak op Peperstraat 14 bezat.

Op 10 december 's avonds reden ze in het donker op de fiets naar Rinsumageest. Betty zat bij agent Halma achterop.
Ze moesten zich bij rijksveldwachter Pals melden die voor hen een onderduikadres had. Hij had voor hen een paar laarzen klaarstaan want de boerderij was alleen maar te voet bereikbaar. Door de modder kwamen ze bij de boerderij van de familie Wijma. Tot verbazing van Betty, trok de boerin, tante Sijke, met haar blote handen de vieze laarzen uit.
Tante Sijke zorgde voor wat speelgoed en las Betty voor. Betty moest de hele dag binnen blijven.
Ze heette nu Betty de Wit. Het onderduiken was echt begonnen.

Dora vertrouwde het verblijf van haar moeder in de Borniakliniek niet meer. Haar tachtigjarige oma in Amsterdam was uit het bejaardenhuis, waarin ze verbleef, opgepakt. Met behulp van Pals was er voor moeder een plaats bij Jan en Pietsje in Sijbrandahuis. Die woonden in een arbeidershuisje, verder het land in. Ze vertrok uit de Borniakliniek in februari 1943. Maar moeder Henriëtte kon de eenzaamheid daar niet aan. Ze wilde niet alleen zijn. Daarom kwamen haar dochters om de beurt in het weekend bij haar logeren. Het was nog geen uur lopen.
Na een tijdje ging Betty definitief bij haar moeder wonen. De Wijma's kregen een nieuw Joods echtpaar. Dora bleef bij tante Sijke.
Jan en Pietsje hadden een zoontje: Pieter. Betty mocht hem geregeld een schone luier geven.
Pietsje moest ondertussen bevallen van haar tweede. Moeder Henriëtte en dochter verhuisden dus tijdelijk naar de pake en beppe in Birdaard. Voor Betty een aangename afwisseling. Ze mocht karnen en de kalfjes te drinken geven. Het was ûngetiid (hooioogst) 1943 en ze keek uit naar het tijdstip dat Kees, de zestienjarige zoon, van het land terugkwam.
Na de bevalling kwamen ze weer terug in het arbeidershuisje. Twee bedsteden bevonden zich in de kamer voor Jan en Pietsje. Op de zolder van het bûthûs (koestal), via een smalle ladder bereikbaar, stond een tweepersoonsbed voor Betty en haar moeder.
Er kwam, zeker na de bevalling, wel eens bezoek. Dan moesten Betty en haar moeder op de zolder blijven, meestal in bed. Ook als zij 'nodig moesten' gebeurde dat op de pot in bed. Het geluid werd door de dekens gesmoord. Het was voor Pietsje een hele toer het eten ongemerkt op de zolder te krijgen. Eén keer kwam het bezoek zo onverwacht dat ze nog net in de bedstee konden duiken. Betty kreeg toen last van een kriebelhoest.

In november 2008 vond ik Pieter de Roos, die zijn hele leven in Rinsumageest heeft gewoond. Hieronder volgt het verslag van een bezoek aan hem.

Jan en Pietsje

Vader Jan zat in het verzet en heeft veel mensen geholpen.
Na de oorlog werd daar niet over gesproken. Het was niet gebruikelijk je voor dit soort dingen "op de borst te slaan".
De familie de Roos (Jan en Pietsje) woonde tot 1948 in Sybrandahuis. Daarna zijn ze verhuisd naar Rinsumageest. Het gezin telde in totaal 8 kinderen.
Jan stierf in 1958 op 39 jarige leeftijd. Pietsje heeft daarna een zeer moeilijke tijd gehad: alleen voor 8 kinderen zorgen! De huidige sociale voorzieningen waren er toen nog niet.
Momenteel (november 2008) woont ze in een verpleegtehuis te Dokkum en is 91 jaar.(In 2010 is zij overleden. )

Veertiger jaren
Jan
Pieter
Pietsje
buurtschap Sybrandahuis
Jan&Pietsjes' huis: afgebroken
november 2008
November 2008: Johan & Pieter (Pieter schildert)


Op een dag kwam Jan 's morgens lijkbleek en buiten adem thuis. Hij had gehoord dat er verraad was gepleegd.
Betty en haar moeder moesten ogenblikkelijk vertrekken.
Jan kende in Dokkum een taxichauffeur, van der Woude (?) , die boven de garage woonde en die goed was. Betty en haar moeder gingen lopend op weg en Jan kwam er met een tasje en op de fiets, achteraan. Ze zijn er een paar weken geweest. Maar omdat Duitse soldaten de garage regelmatig in- en uitliepen, moesten ze vertrekken.
In Leeuwarden kende Betty, via haar broer Hermany, de familie Cuperus in de Vegelinstraat. Op een avond, in het donker, zijn ze daar met de auto heengebracht. Dat was geen succes. De heer Cuperus was nerveus en doof. Hij dacht steeds dat hij Duitsers hoorde aanbellen. Een onhoudbare situatie dus.
Ze werden nu door de L.O. naar een tijdelijk opvangcentrum in Scharnegoutum gebracht. In een soort hooiberg vonden ze met z'n tienen een schuilplaats. De boer had al een Joods meisje voor vast en ze konden Betty er niet bij hebben. Na een paar dagen vertrokken ze.

Familielid Bram de Bruin (87) schreef in december 2017 een verhaal dat verrassend aansluit bij bovenstaande geschiedenis:

Dagelijkse angsten en spanningen.

Mijn tante (pleegmoeder) kwam op een morgen thuis met de mededeling dat “ze ” jullie moeder hebben opgepakt.
Wij schrokken vreselijk en werden panisch vroeg haar:”Hoe weet u dat en waar is mijn vader dan?”.
“Dat weet in niet”, zei ze, “maar je moeder is gezien bij de gevangenis. Mevrouw de Bruin”.
Het was nog vroeg in de morgen. Mijn oom was niet voor de avond thuis. Telefoon was er niet. Dus wachten.
Hij kwam thuis en ging poolshoogte nemen. Voorzichtig, niet meteen aanbellen. Wij maar afwachten in angst!
Tegen 11 uur kwam hij thuis. “Was gezellig daar”.
Wij angstig vragend en hij : “Nee hoor, niets aan de hand”.
Later bleek de gearresteerde vrouw Dora de Bruin te zijn. Een dochter van een neef van mijn vader, Arie de Bruin. Ze was ong. 26 jr. en is in Polen vermoord. De familie was zeer zwaar getroffen.
Arie was al eerder in 1942 gepakt. Zijn zoon 19 jaar moest zich melden en kwam niet terug.
Arie was een aardige man met veel humor. Zijn zoon Herman was een serieuze, vriendelijke jongen. Dora was een heel vriendelijke en vlotte vrouw. Ze was verpleegster.
Na de oorlog kwamen alleen terug: Bertie de Bruin toen 14 jaar en enig overgebleven kind. Nu 86 jaar. En haar moeder mevr. Henriette de Bruin – Italie die over de 90 jaar is geworden.


Door verraad van F.P. Vergonet konden de Duitsers op 21 oktober 1943 veel onderduikers in de 'Dokkumer Wouden' oppakken. Ook veldwachter Pals werd gearresteerd. Een kleine 50 , waaronder Betty en haar moeder, konden de dans ontspringen. Zus Dora helaas niet. Ze werd met het Joods echtpaar Hanna Hamburger en Jacob van Minden eerst overgebracht naar Leeuwarden (zie het verhaal van Bram de Bruin hierboven).

In Scharnegoutum vonden Betty en haar moeder onderdak op de boerderij van Marten de Jong. Hij had een "prachtige schuilplaats gemaakt: een grote kamer gebouwd van pakken stro, met daaroverheen een mestvaalt".
Zie: P. Wybenga, Bezettingstijd in Friesland Deel II, pag. 155


Einde het verhaal deel 1