Voor ons
liepen de rails voor het trammetje van
de lijn Bolsward-Sneek-Joure.
Op een zondagmorgen, toen er al veel kerkvolk
voorbijkwam, stond Franke zich in de voorkamer
aan te kleden.
Rein en enkele anderen wedden met hem, dat hij
niet in zijn onderbroek naar het transformatorhuisje
en terug durfde te draven.
"Wat krij ik d'r foar?" vroeg Franke. Toen er flink
wat geboden werd, rende hij naar buiten en won de
weddenschap.
"NO HAST GJIN SOARGEN, MAR GAU KOMME JA ".
In mei 1940 was ik een paar dagen ziek en vanuit mijn bed
op zolder merkte ik wel, dat er iets gaande was. De grote
mensen spraken steeds ernstig over een vijandelijke inval en
je hoorde ook vaker een vliegtuig. Toen ik weer beter was,
marcheerden er vreemde soldaten door de straten en die zongen daar
prachtig bij. Echte soldaten had ik nog nooit gezien. Wel was er in
Sneek een geuniformeerde burgerwacht, maar die jonge mannen kenden
we wel. Dit was iets anders!
En als we de grote mensen over die soldaten hoorden spreken,
dan was het: "Keurig marcheren!" en "correct optreden."
Ook Willem, die aan de korte oorlog had deelgenomen, vertelde
over de "correcte behandeling" toen hij en zijn maten krjgsgevangen
waren gemaakt.
Zo op het oog veranderde er niet veel. Ook de kranten uit
die tijd vermeldden weinig anders dan sport- en marktberichten en zo
nu en dan een ongeluk of een diefstal. Pas later
lazen we wel eens: "gearresteerd, wegens het zich in verboden
tijd buiten bevinden".
Heit ging naar zijn werk, mem was altijd druk in huis bezig en
ik ging naar school. Op zondag gingen we naar de kerk en
eenmaal in de week hadden we gymnastiek bij Advendo. Korte
tijd ben ik lid van Oranje Nassau, een voetbalclub, geweest.
Toen m'n schoenen te klein waren en er geen nieuwe gekocht
konden worden, moest ik daarmee stoppen. Ik heb het als
linksbuiten tot twee doelpunten gebracht, waarvan één
in eigen doel.
Iedere dinsdag hadden we familiebezoek. Veel ooms bezochten
de veemarkt in Sneek en de dames kwamen dan even langs aan
de Wijde Noorderhorne. Ze konden dan meteen naar het toilet
en omdat het ' s zondags altijd druk was door bezoeken van oudere broers
en zusters met aanhang, had de tonnenman het bij
ons erg zwaar. Zo'n volle privaatton op je schouder een trap
afdragen was een hele prestatie. Nu hadden wij nog een rechte
trap. Bij Willem en Annie aan de Parkbuurt (nu Meerkoetlaan)
bevond de wc zich boven en er was een trap met een gemene
draai. Bij grote gezinnen lukte het vaak niet, de ton naar
beneden te krijgen zonder dat er " een flutske in 'e nekke" stroomde. Die tonnen werden in een grote wagen met allemaal
kleine deurtjes opzij naar het terrein van de gemeentereiniging gereden. Alle kinderen reden graag een stukje achterop
die wagen mee; het geurtje viel ons niet op.
Zo langzamerhand werden bepaalde dingen schaars en er kwamen
distributiebonnen. Ieder kreeg een bepaalde hoeveelheid
suiker, boter, enz., enz. Het boodschappen doen duurde veel
langer, omdat de kruidenier alle bonnen moest innemen.
Franke heeft in Sneek enige tijd op het distributiekantoor
gewerkt.
Toen ik eens aan het spelen was op het plaatsje achter ons
huis, meende ik stemmen te horen op het zoldertje boven onze werkplaats.
Ik ging kijken en daar vond ik heit met een
radio! Ik was stomverbaasd, want wij hadden nooit een radio
gehad en ieder had zijn toestel moeten inleveren. Heit huilde. "Dat
wie ús keningin," zei hij en onmiddellijk
daarop: "Net oer prate! Tsjin gjinien sizze!"
Het maakte een enorme indruk op me. En dat: "Tsjin gjinien
sizze!" zou mijn leven kort daarop ingrijpend veranderen.
Op onze grote zolder mocht ik bij slecht weer vaak met mijn
vrienden spelen. We hadden geen speelgoed nodig. Een paar
touwen, een grote plank en daar hadden we een schommelend
schip of een woest paard aan de hanebalken hangen. De rovers zaten
verderop, tussen de gordijnen. We konden er verstoppertje spelen of
kijken en roepen naar de mensen beneden op straat, die ons nooit zagen.
Heit en mem riepen me onverwacht een keer bij zich in de
achterkamer. Daar zat nog een jongen. Louis heette hij, geloof ik.
Ze vertelden, dat die jongen voortaan bij ons zou
wonen, maar ik mocht er met niemand over praten; dat kon
gevaarlijk zijn voor hem en voor ons. "Tsjin gjinien sizze!"
De volgende dag regende het en Sjoerd, Brugt en Lieuwe wilden graag
bij ons spelen. "Dat ken niet. Myn moeke het pyn
't hoofd" zei ik meteen en ik verbaasde me erover, hoe gemakkelijk
ik dat leugentje had bedacht. De jongens zullen
zich wel eens hebben afgevraagd, hoe het toch kwam, dat mem ineens
regelmatig hoofdpijn had, mijn zusters om de beurt
ziek waren en er allerlei neven en nichten "útfanhús" waren.
Maar bij de anderen was ook wel eens iets aan de hand. Als
we bij Sjoerd verstoppertje wilden spelen in het pakhuis,
zei zijn moeder: "Niet op faders skúlplakje komme!"
"Louis" bleef niet lang, maar er kwamen steeds weer joodse
onderduikers. Wanneer ze er niet erg donker uitzagen, nam
heit ze wel eens mee naar zijn werk. Heit vond het prachtig,
dat één van onze gasten de "tafelen der wet" in
de originele taal kon lezen. Een andere jongen kon echt niet mee.
Die moest zich maar in huis vermaken en hij bekeek de platen
uit een grote, oude, bijbel. Heel lang bestudeerde hij de
plaat met het onderschrift: "Judas werpt de dertig zilverlingen in de
tempel." Toen heit vroeg, wat hem zo boeide,
zei hij: "Ik tel er maar negen en twintig."
Heit deed veel werk voor de ondergrondse. Zijn taak was
meestal het brengen van onderduikers naar een veilig adres.
Ook voorzag hij de gastgezinnen van extra distributiekaarten.
Van schietpartijen en overvallen moest heit niets hebben,
hoewel hij wel van overvallen op distributiekantoren afhankelijk was voor die
bonkaarten.
Kort geleden hadden we de mede-bewoners van ons blokje aan
de Leeuwarderweg uitgenodigd voor een nieuwjaarsborrel.
Mevrouw van Foeken vertelde toen, dat heit haar en haar zuster ook eens naar
zon veilig adres had gebracht. Er waren
Duitsers in de winkel gekomen om hun vader te arresteren.
Gelukkig was die niet thuis en mevrouw van Foeken slaagde
erin, het huis via een raam en een balkon te verlaten. Zo
kon ze iemand naar haar vader sturen met de boodschap, niet naar huis te gaan.
Ongemerkt kwam ze toen weer binnen. Tenslotte duurde het de Duitsers te lang
en ze namen de meisjes
Groninger, zo luidde hun achternaam, mee naar het politiebureau, waar ze in een cel werden gestopt. De jonge gegijzelden
hadden geluk, want in de daarop volgende nacht werden alle
gearresteerden door de ondergrondse bevrijd. Ze werden eerst
verborgen onder de vloer van het tekenlokaal in de HBS. Daarna haalde
men ze één voor één op om ze
naar onderduikadressen te brengen. Heit deed zoiets altijd in zijn
schilderskleren en met zijn handkar bij zich. Zo kende men hem in Sneek
en ook voor de Duitsers was dat een bekend beeld. Heit deed
ook wel eens een karweitje in de "Ortskommandatur" en misschien
maakte dat hem wel minder verdacht.
Ook nu ging het weer goed. Veel Snekers wisten natuurlijk
best, wat er bij Groninger was gebeurd en enkelen zullen heit
wel hebben gezien met die meisjes. Gelukkig praatte niemand
zijn mond voorbij.Toch werd er veel te veel gekletst en niet alleen
binnenskamers. Er dreigde nogal eens verraad en dan moest er snel
gehandeld worden.
Laat in de middag kwam een Sneker vrouw
bij heit. "Jou mutte it jonkje bij ons fut hale. Se hewwe it
sien en dr is in ferrader bij!" vertelde ze. Heit kon zo
gauw geen ander adres bedenken en hij haalde het jongetje
op om het bij ons te laten overnachten. Onderweg vroeg heit
hem naar zijn naam en woonplaats. "Ik heet Loeki Locher en
ik kom uit Amsterdam," zei het ventje. "Uit de Karel du
Jardinstraat?" vroeg heit. "Hoe weet u dat nou?" was
de
verbaasde reactie van Loeki.
Op dat moment hadden we een ondergedoken joods echtpaar uit
Amsterdam bij ons in huis. Ze heetten Mozes en Sarah Locher
en ze hadden een viswinkel gehad in de Karel du Jardinstraat.
We wisten van hun dochter en hun beide zoons. Het meisje
had "een christelijk uiterlijk" en ze had zich bij de eerste
oproep gemeld. Van haar hadden ze nooit meer iets gehoord.
De ouders en de beide jongens zijn toen zo snel mogelijk ondergedoken
en sindsdien hadden Mozes en Sarah niets meer
van hun zonen gehoord.
Toen heit met Loeki binnenkwam liet hij hem even in de winkel wachten.
Heit ging naar de achterkamer, waar de Lochers
verbleven. "Ik weet het niet zeker, maar misschien heb ik
een grote verrassing voor u", zei hij en toen bracht hij
Loeki naar zijn vader en moeder.
Loeki kon maar een paar dagen bij ons blijven. Ook zijn ouders
kregen later een ander adres. Gelukkig hebben de Lochers en
de beide jongens de oorlog overleefd. Met Feike ben ik nog
eens bij hen in Amsterdam geweest. Ze hadden toen weer een
klein dochtertje, maar ze konden hun draai niet vinden en
zijn naar de Verenigde Staten geemigreerd. We hebben daarna
niets meer van hen gehoord.
Voor het gehele verhaal van de Locher's en omke Sjirk's uitwerking ervan, zie :
pake Johan Ates sr. schrijft dit in een enquête (juni '45) (Uitgetypt) Wij hadden een joodsch echtpaar. En toen moest ik van de tram eens een joodsche jongen onder brengen en toen bleek het
dat het hun zoon was d.w.z. de jongen van de menschen die bij ons waren. Wij waren allen tot tranen toe bewogen.
To Hofstra, een buurmeisje, schreef dit in haar dagboekschriften
Een paar jaar geleden trof ik een vroeger buurmeisje uit de
Wijde Noorderhorne. Ze vertelde me, dat haar moeder altijd
vreselijk bang was geweest vanwege die onderduikers. Maar
nog veel meer, wanneer "die mannen met die wapens" er waren.
En wij dachten altijd, dat niemand iets had gemerkt. We wisten,
dat in onze straat en ook verder dicht in de buurt leden van de NSB
woonden en anderen , die met de bezetter sympathiseerden. We hebben
een grote portie geluk gehad.
De "mannen met die wapens" waren leden van de binnenlandse
strijdkrachten. De BS beschikte over wapens die 's nachts
ergens gedropt waren, maar men moest nog leren, die wapens
te gebruiken. Daartoe kwamen er instructeurs uit Engeland.
Voor hen en de BS-ers werden instructie-bijeenkomsten georganiseerd. Bij ons
in de voorkamer vonden er ook een paar
plaats. De instructeur had een heel luide commandeerstem
en die kon je met het lawaai van al die grendels van de
stenguns vast wel op straat horen. Gelukkig hielden ze
geen schietoefeningen.
Mijn vrienden en ik hadden een eigenaardige relatie met
de
Duitse soldaten. Natuurlijk waren het vijanden. Maar het waren
ook gewone jongens die op straat oefeningen hielden met
losse flodders en bij het marcheren zongen ze er lustig op
los. Hun keuken was vlakbij, in de garage van café Leeuwen.
De kok daar was een vriendelijke, dikke, man die vaak grapjes met ons maakte.
De soldaten waren ondergebracht in"kazernes", zoals onze school!
Een meevaller voor ons. We hadden soms les bij één van ons
thuis, maar dat gebeurde met een paar leerlingen en er was geen sprake van
enige regelmaat. Vaak hadden we Vrij. Als er geen soldaten in onze school
waren gelegerd, dan hadden we 's winters toch vaak vrij,omdat er geen kolen
waren. Eén van mijn vrienden mocht niet in
het zwembad komen, wanneer er ook Duitse soldaten waren. We
vonden het maar raar, in hun zwembroek leken het helemaal
geen Duitsers.
We wisten wel, voor wie we moesten uitkijken: De kerels van
SS, de Feidgendarmerie en de Landwacht. De landwachters
warens Nederlanders in uniform, die allerlei diensten voor
de Duitsers verrichtten. Ze marcheerden ook wel over straat
en dan moesten we vreselijk lachen. Hun commandant riep dan,
zoals zijn Duitse collega: "Zingen, drie, vier!" maar het
gemekker dat dan volgde deed hem commanderen: "Koppen
dicht, verdomme!" Als we onder elkaar Snekers of Fries spraken dan konden
de Duitsers ons niet verstaan. Bij de landwacht waren ook Friese jongens en
dat zou ik al gauw merken.
Ik moest elke dag een paar liter melk halen bij een boer
aan de Hemdijk. Het was een eenzame wandeling; langs de Hemdijk was nog geen
bebouwing en 's winters stonden grote
stukken land onder water. In de boerderij, waar ik naar toe
moest, was ook een centrale van de ondergrondse gevestigd.
Men gaf me daar de gebruikelijke flessen melk en een grote
doos voor heit mee, Op de terugweg werd ik aangehouden door
twee landwachters met hun jachtgeweren. Controle! Ik liet
de flessen zien en dat was geen probleem; je mocht altijd eenpaar liter melk
halen. Toen: "Wat hest in dy doaze?""Myn suster wurket by die boer as naaister,
en se frege as
ik de klean yn dit pak meinimme woe", zei ik. "Rin mar
troch,"
Thuis bleken er in de doos een politieuniform en een pistool
te zitten. Ze waren des duivels! Wat een stommiteit. En wat
was er veel onheil voorkomen door dat vlotte leugentje.
We wisten thuis best, dat de Gestapo de meeste arrestanten
aan het praten kreeg. En wat had ik ze allemaal kunnen
vertellen:
namen van enkele helpers na de overval op het pol
tiebureau in Sneek;
adressen, waar enkele bevrijden ondergedoken zaten;
namen van een flink aantal koeriersters;
de overalls en het geweer in onze werkplaats;
adressen, waar ik vaak brieven moest bezorgen (verstopt in giro-enveloppen);
het feit, dat de boerderij, waar ik melk haalde, een
centrale van de ondergrondse was;
enz.
enz.
enz.