Heit.
Mijn heit, Johan de Boer, is geboren en opgegroeid in Nijland.
Zijn ouders waren
Ate Feikes de Boer (27 juli 1850 - 3 febr. 1929) en
Hinke Cnossen (24 juli 1850 - 17 febr. 1929).
|
|
Ate Feikes (neef) |
Hinke Cnossen (nicht) |
Pake en beppe zijn op 11 mei 1872 getrouwd. Hun kinderen
heetten:
-Feike
-Dieuwke (werd twee jaar oud)
-Tjiskje (werd één jaar oud; overleed vijf dagen voor Dieuwke)
-Dieuwke
-Tjiskje (werd één jaar oud)
-Sjirk
-Tjiskje
-Johan (12 april 1888 - 18 april 1974)
-Klaas.
|
|
Klik op foto voor een vergroting |
|
Pake en beppe woonden op een boerderij aan de weg van Nij land
naar Folsgare. Beppe bleef thuis nogal op de achtergrond. Ze was
wel eens heel uitbundig, maar meestal was ze tamelijk stil. Haar
grote hobby was haar bloementuin.Pake was zeer actief op politiek
en kerkelijk gebied. Hij is een poosje loco-burgemeester van Wymbritseradeel
geweest
en in de hervormde kerk van Nijland speelde hij een belangrijke rol.
Er woedde daar een felle strijd tussen de verschillende richtingen
en pake was één van de voorvechters van de rechtzinnigen.
|
|
boerderij A.F. de Boer, Tsjaeddyk 7, Nijland |
letterlap van Hinke Cnossen |
S. ten Hoeve, directeur van het scheepvaartmuseum in Sneek, vond eens een aantal
artikelen van pakes hand. "De man hie allinne mar legere skoalle, mar
dy stikken wiene op nivo", was zijn mening.
Volgens heit had pake meer oog voor de grote problemen dan voor wat er zich
in zijn directe omgeving afspeelde.
Zo meende pake, dat er in Nijland geen arme mensen woonden.
Aan dezelfde weg woonden echter mensen die 's winters honger leden. Beppe liet
wel eten naar die mensen brengen, maar haar man wist dat niet, of hij wilde
het niet zien.
De kleine Johan groeide op in een bijzonder rustige omgeving. Door
de week was de school eigenlijk de enige afwisseling. Het was voor
een kind al heel wat, wanneer het een nieuw "skoalboerd" kreeg.
(Dat was een kistje met schuifdeksel, waarin griffeldoos, spons,
enz., werden bewaard.)
|
Het schoolbord (schooltas) van Ate
Feikes de Boer. (1863)
Op de rand staat:
Aleer doe ik ien 't libben wie,
stil ik voer oan ien't a.b.c.
Maer nou 't er waait ien oare vlagge,
Bin ik uut alle schoallen jagge.
De afbeelding slaat op het toendertijds bekende 'hanenboek', dat in het leesonderwijs werd gebruikt.
Dit schoolbord is nog in het bezit van een familielid.
|
Kwam er een auto door het dorp, dan draafde ieder naar de weg om
dat wonder te aanschouwen. Soms kochten oudere mensen een fiets en
de verkoper gaf dan fietsles. Ook dat was een vermaak voor de kinderen.
Bij heit thuis werden wel spelletjes gedaan, zoals domino en ganzenbord,
maar uit zijn verhalen kreeg ik niet de indruk van veel gezelligheid.
Heit vertelde trouwens veel minder over zijn ouderlijk huis dan mem
over het hare.
Eén ding was voor heit een bittere teleurstelling. Hij voelde
niets voor het boerenvak, maar wilde graag naar de normaalschool
voor onderwijzer. Toen hij aan pake vroeg, of hij die opleiding mocht
volgen, was het antwoord: "Dyn broer Sjirk hat it bisocht en
dy koe it ommers ek net!"
Heit heeft toen voor het schildersvak gekozen en merkwaardig
genoeg mocht hij wel de schildersschool in Leeuwarden bezoeken. Het
was toen nog heel normaal, dat je een vak in de
praktijk bij een baas leerde.
Die jaren in Leeuwarden werden voor heit toch een mooie tijd.
Het leven was daar natuurlijk ook heel anders dan in dat
stijve Nijland. Er waren aan die school enkele leraren die nog
iets meer dan alleen het eigenlijke vak met hun leerlingen
behandelden. Van hen heeft heit geleerd, hoe je een schilderij moet
maken.
En in die tijd bezocht heit ook wel een theater-revue op de
kermis. In Nijland was dat woord taboe. Als kind geloofde
heit echt, dat de duivel in de draaimolen zat. Daar woonden ook mensen
die vreselijk kwaad werden, toen een reclamevliegtuigje "Persil
wast wit" in witte letters tegen de
blauwe hemel schreef. Dat vonden ze godslasterljk!
Heit kon ook meezingen met spotliedjes op bekende personen. Een oude
ex-burgemeester had een jonge huishoudster
die zwanger werd van hem. Men zong toen:
't Zijn al meer dan tachtig jaren
Dat hij op deez'aarde woont.
Doch zijn krachten zijn nog jeugdig,
't Heeft hij onlangs nog getoond!
Daar moest je in Njjland natuurlijk helemaal niet
mee aankomen. Hoe heit over de strenge ideeën van zijn vader
dacht weet ik eigenlijk niet. Soms uitte heit zich onverwacht fel.
Na de tekst : "Voor hen die het heil de Heren wachten, zijn
bergen vlak en zeeën droog", zei heit eens "Wat in ûnsin!"
Maar hij bleef natuurlijk een "zoon van Ate Feikes" en
dat legde een behoorlijke druk op hem.
Mem.
Trijntje Atsma is op 13 November 1890 in Uitwellingerga geboren
en op 24 maart 1973 in Sneek overleden. Haar ouders
waren Willem Frankes Atsma (23 juli 1861 - 22 dec. 1933) en
Lolkje Herres Zijlstra (1 sept. 1868 - 8 mei 1933).
Pake en beppe trouwden op 17 mei 1890 en kregen elf kinderen:
Voor
vergroting: erop klikken!
-Trijntje
-Neeltje
-Franke
-Herre
-Ekke
-Lammert
-Ate
-Jan
-Wietske
-Beeuwkje
-Geert.
Nu, januari 1994, leeft alleen Geert nog.
De Atsma's woonden eerst in Uitwellingerga en daarna op Atzebuorren
onder Oosthem. Na het huwelijk van mem hebben ze nog in it Heidenskip
en Nijland gewoond.
Uitwellingerga lag toen zo ongeveer aan het eind van de wereld.
De afstand tot Sneek was weliswaar klein, maar er was nauwelijks
een goede weg. Ten westen, oosten en zuiden van "Top en Twel" waren
weilanden, rietvelden en een massa poelen, vaarten, kanalen en meren.
Wie van Sneek naar Joure wilde reizen moest via Spannenburg.
De ligging van het dorp maakte het tot een ideaal oord voor de vele "rûchhouwers" die
er woonden. De marechaussee uit Sneek moest er nogal eens regelend
optreden, maar de
gezochten waren in die rietvelden meestal onvindbaar. Mem vertelde
met een beetje schaamte en een beetje trots, dat een paar van haar
ooms ook wel bij zulke rellen betrokken waren. Dat waren dan leden
van de Zijlstra-familie.
Toen mem tien jaar oud was, werd ze van school genomen. Er was thuis
zo veel werk te doen, dat elke hulp nodig was.
Mem vond het verschrikkelijk, want ze ging graag naar school en kon
heel goed leren. De meester is nog thuis op bezoek geweest, maar
ook hij kon niets meer aan de zaak veranderen.
Vooral in de voorjaars- en zomermaanden was er ontzettend veel werk.
Mem hielp dan in de keuken, paste op jongere broertjes en zusjes
en assisteerde bij de was. De mannen waren veel op het land bezig
en mem moest hun vaak eten en drinken brengen.
Wanneer in de herfst het vee op stal was gezet, begon er een minder
jachtige periode. Er was natuurlijk in en om de boerderij van alles
te doen, maar als het eenmaal schemerig en donker was, kon men aan
andere dingen denken. Dan kwamen er ook wel logés of men ging
zelf "útfanhûs".
Wanneer de Atsma's "útfanhuzers" hadden, was er
altijd veel
plezier. Men moest er wel tegen kunnen, dat men behoorlijk
geplaagd werd. Het bezoek moest zich bij voorbeeld niet verbazen,
dat het onmogelijk was om onder de dekens te kruipen. De bedden waren
zo opgemaakt, dat je slechts een klein
eindje onder de wol kon. En dan deed je er verstandig aan,
niets van ergernis te laten blijken in zo'n ijskoude slaapkamer.
De volgende morgen was de eerste vraag natuurlijk:
"Hast lekker sliept?"
Mem is rond sinterklaas eens bij een oom en tante geweest
waar men dat feest ook vierde. De geschenken bestonden uit
een taaipop of zoiets, maar dan moest mem eerst wel naar
de schuur en daar was het bijna donker. Boven, op de hooizolder klonken
vreemde geluiden en er rammelden kettingen.
Gelukkig hield mem wel van een beetje spanning. Dat moest
ook wel, want als er verhalen werden verteld - en dat gebeurde heel
veel - kwamen er vaak huiveringwekkende dingen
in voor. Mem heeft wel verteld, dat kinderen na zulke verhalen vaak
niet naar het "húske" durfden. Dat stond
immers buiten op het donkere erf en je wist maar nooit.
Zo'n verhaal ging dan over een aantal ruwe kerels die in
de herberg na het nuttigen van een groot aantal glazen
jenever een nieuw spel bedachten: avondmaal spelen. Laat
in de avond verlieten ze de herberg, maar "guodden seine,
dat se dy joun in akelik âljen heard hawwe, fier yn it
lân bij de mar. . ." En de mannen zijn natuurlijk nooit
thuis
gekomen.
Een boer kwam op vrijdagavond stomdronken terug van de veemarkt in
Leeuwarden. Gewoonlijk moest de boer een paar keer
van de bok klimmen om een hek te openen en te sluiten, "mar diskear koe er sitten bliuwe; hij seach, dat alle
hikken fansels iepen swaaiden". Bij de boerderij aangekomen bleef het
paard staan wachten, maar de boer was overleden. Zo vond men hem.
En mem wist, dat je een oud vrouwtje nooit mocht plagen;
dat was namelijk een "tsjoenster" en als die boos werd...
Er werd ook veel over familieleden verteld. Bij voorbeeld
over Atze Geerts Atsma, een ruwe schipper, die bij het
hardrijden door niemand was te verslaan. Atze droeg altijd
een jas die stijf stond van het vuil. Tijdens de eerste
voor hem gemakkelijke ritten hield hij die jas aan, maar
als de tegenstanders sterk waren, trok hij z'n jas uit en
zette die ergens op de baan neer. En iedereen reed met
ontzag om die jas heen! Zijn geheim: "Ik fret alle dagen
in grou stik hynstefleis!" Later schijnt Atze met zijn skûtsje
op de Zuiderzee te zijn omgekomen.
Een andere voorouder was Willem Geerts Atsma (1791-1874).
Deze moest als jongeman met de troepen van Napoleon naar
Rusland lopen. Ergens in Polen is Willem met een kameraad
gedeserteerd, maar ze bleken aan de verkeerde kant van
het front te zitten en daardoor konden ze voorlopig niet
terug.Pas jaren later keerde hij in Uitwellingerga terug.
Hij is daar getrouwd, leefde een rustig leven, maar over
zijn avonturen in die verre landen vertelde hij nooit iets.
Een oom van mem ging ' s winters op ganzenjacht. Hij gebruikte daarvoor een
klein bootje, een "wyldsjitterke". In dat bootje lag een enorm geweer, dat je alleen maar kon
richten door het bootje te draaien. Mem vertelde, dat haar
oom 's winters soms een wit laken over zich heen trok, als
hij op ganzenjacht ging. Eens raakte de jager gewond en hij
kon onmogelijk thuis komen. Pas dagen later heeft men de bijna
doodgevroren man in de eenzaamheid tussen Uitwellingerga en
Langweer gevonden.
|
Mem heeft ook een heel beroemde oom gehad: Wybe Zijlstra. Toen ik eens een boek over de geschiedenis van de schaatssport thuis had, bladerde mem er wat in en ineens riep ze:"Dêr stiet Wyb'om yn 'e ûnderbroek!" De man nam wel deel aan internationale wedstrijden en bij
zo'n gelegenheid was de foto gemaakt. Mem heeft hem wel zien"trainen" op smalle slootjes om goed "naar voren" te leren schaatsen. Was er geen ijs, dan bestond de training uit het zware boerenwerk. De zuster van "Wyb'om", mijn beppe Lolkje, kon ook heel goed schaatsen. "Se sweefde oer it iis, sa licht", zei men. Toen zij te oud was om zelf nog te schaatsen, wilde ze op een keer in de winter graag familie bij Terhorne bezoeken. De reis daar naar toe duurde anders een hele dag, maar een snelle schaatser was er binnen een half uur! Beppe Lolkje werd op een stoel op een grote duwslede geplaatst, ze kreeg een test met een kooltje vuur onder de voeten en met een tweetal flinke zoons achter de slee ging ze het Sneeker Meer op. Daar zei één van haar zoons: "Wat rûkt it jir skroeijerich!" En wat bleek? De rok van beppe was begonnen te smeulen! Er was geen wak in de buurt om er water uit te halen en hoe blus je dan een beginnend brandje? Jawel, "ûtpisje."
|
klik op foto |
|
Een apart stukje over Wyb'om: klik hier.
Een broer van mem, Herre Atsma, meende later, dat hij ook zo'n
soort "Wyb'om" was. Hij gaf zich op voor een kortebaanwedstrijd in
Bozum en omdat hij natuurlijk de niet te versmaden
eerste prijs zou winnen, liet hij zich per taxi naar Bozum
brengen. In de eerste omloop werd Herre er af gereden!
Nou, dat heeft zijn leven de dagen daarna behoorlijk vergald."Ha jim wol
ris yn Boazum West? It moat dêr oe sa moai wêze."
"Dêr komt in taxi oan. Hasto dy bistelt, Ekke?" en zo ging
het maar door
Het mooiste geschenk was altijd een ijswinter. Vanuit zo'n geïsoleerd
gelegen dorp als Uitwellingerga kon je ineens overal
naar toe en dat werd gedaan ook. "As al wat jong is earst
oan 'e gong is, bin ek de âlden net mere te hâlden" gaf de
werkelijkheid precies weer.
En een ijswinter had nog een voordeel. Inteelt was in bepaalde
dorpen niet onbekend. Vaak werden vrijers van elders ook niet
geduld; ze konden "in pak op 'e bealch" krijgen, als ze niet
snel verdwenen. Maar over ijs kwam men toch vaak een leuke"feint" of "faam" van
elders tegen en zo is menige verbintenis tot stand gekomen. Zo waren al die
ijsherbergen toch ergens goed voor.
Over het leven van mem als jonge vrouw heeft ze
niet veel
verteld. Het zal wel zwaar zijn geweest. Het grootste uitje
was het catechisatiebezoek in de wintermaanden. Hoe ze dan
in het donker van Atzebuorren naar Oosthem moest weet ik
niet. Ze genoot van het feit, dat je daar weer eens met je
verstand bezig was, al bestond het dan ook voor een groot
deel uit het van buiten leren van de vragen en antwoorde
van de "Heidelbergse Catechismus". Maar het was ook een
ontmoeting met andere meisjes uit de omgeving en dan
hoorde je nog eens wat.
Als ik eraan denk, met hoeveel gevoel mem het liedje: "As ik oan myn bernejierren... " zong,
dan denk ik toch, dat ze het leven in dat grote Atsma-gezin fijn
gevonden
heeft.
"As ik oan myn bernejierren
Oan dat golle boartsjen tink,
Wrâld, wat binne dan dyn skatten?
Wat is 't goud mei syn geblink?
As de maitiid oer it lân
Blommen struit mei mylde hân,
0, wat wien 'w as berntsjes blij
Alde terp, ik tink oan dij!"
Einde deel 1.