Familie Locher, deel 5: interview Karel

Johan Ates

 

 

Interview op DVD met Karel, gemaakt door de Shoah Foundation in 1996

 

"Keep this alive. Even though I was not in a concentrationcamp, we suffered enough."

 

Voor de oorlog woonde de familie Locher in de Wagenaarstraat 23-1 te Amsterdam.

Grootouders

Opa en oma woonden vlak om de hoek. Ook woonden er veel familieleden dicht in de buurt. Ze trokken veel met elkaar op. De lagere school lag drie blokken van hun huis af. Het was er heel gezellig.
Vader was viskoopman met een vaste standplaats op de markt. Met een grote vrachtwagen reed hij 's morgens vroeg naar de vissershaven om verse vis op te halen. Vaak reden we uit school met hem mee. Ook gebruikten we een duwkar. Moeder hielp alleen wanneer het erg druk was. Ook de grootouders hadden een aandeel in het bedrijf.

op 38 jarige leeftijd kreeg Abraham Locher een standplaats om op het Dapperplein visch te verkopen. Hij kreeg een zoon Mozes die met zijn beide zonen Karel en Appie de oorlog overleefde. Abraham en zijn vrouw Mietje Zegerius werden op 28 mei 1943 in Sobibor vermoord

De Lochers waren niet practiserende Joden; aten niet kosher en gingen alleen op een blauwe maandag naar de sjoel.
Toen de oorlog aanbrak wist niemand wat er ging gebeuren. Karel was14 en zat in de vijfde klas toen hij van school moest. Ze moesten de Jodenster dragen die ze zelf moesten kopen. In 1942 was de eerste razzia en moest zus Mietje, die ouder dan 16 was, naar Duitsland. Vader wilde dat niet maar zij zei: "Als ik moet werken, zal ik terugkomen". Karel was erbij toen de Duitsers het Joods ziekenhuis 'leeghaalden". Iets wat hij nooit meer vergeten zou. Op het laatst werkte vader voor de Joodse Raad. Deze werkte samen met de Duitsers om de deportatie in goede banen te leiden. Hij kon moeder, toen zij later toch was opgepakt, hierdoor redden.
De familie verstopte zich, toen zij aan de beurt waren opgepakt te worden, in de kelder van de benedenbuurman die een kruidenierswinkel had. De buren naast ons kregen het meubilair zodat die tegen de binnen vallende Duiitsers konden zeggen dat de Lochers 'weg waren'. Ondertussen zat Karel ziek in de kelder en kon zijn hoesten bijna niet inhouden toen de Duitsers hen boven kwamen halen. Een niet Joodse oom bracht ze de volgende dag weg. Hij had contacten met de ondergrondse. Met Appie, zonder ster en papieren, zette hij de beide broers op de trein naar Haarlem. Daar zaten ze 9 maanden bij een gezin die hen goed behandelde. Als er bezoek kwam, gingen zijn naar hun kamer , boven. Zonder reden werden ze in 1943 plotseling op straat gezet en gingen terug naar Amsterdam, naar het restaurant waar hun oom werkte. Appie ging naar Limburg en Karel naar Friesland.
Karel kwam bij de familie Bakker, 2 grote dochters en 3 zoons, terecht. Hij noemde zich Herman Post en mevrouw Bakker blondeeerde zijn haar. Het hele dorp waar hij verbleef bevond zich op ongeveer 10 kilometer van de stad (=Sneek, niet door K. genoemd) waar zijn ouders waren ondergedoken en bestond uit één straat. Bakker behoorde tot de ondergrondse en had ze gevonden. Op de fiets bezocht Karel hen wel eens. Een jongen van 15 was voor de Duitsers niet interessant. De eerste 2 weken verbleef hij, ook 's nachts, met een man of 8, waaronder een baby van een half jaar, op het land. In het dorp heeft hij geen Duitser gezien en hoefde zich niet te verstoppen. Er waren veel Joodse - en andere onderduikers. Naar school ging hij niet. Het nieuws hoorden zij via de radio. Toen de Bevrijding kwam, ging hij direct naar zijn ouders. Hij zag dat er na de Bevrijding jonge meisjes in het dorp werden kaalgeschoren. Ze hadden geen idee waar Appie was. Toen ze hem gevonden hadden, vroeg de boer waar Appie ondergedoken was of hij ook katholiek kon worden. Daar zag vader Locher echter geen heil in. De oom die hen geholpen had, hebben ze nooit meer gezien. Hij ging met een zus van zijn moeder maar ze waren niet getrouwd.
Thuis gingen ze weer in vis-zaken. Hun huis was weg. Het meubilair en de buren waren verdwenen. De meeste Joodse bezittingen waren vernield door mensen die op zoek waren naar verstopt geld. Van geen enkele instantie hebben zij hulp gekregen. Van de 100.000 Joden in Amsterdam overleefden maar 5000 de oorlog.
Karel was 16 en mocht gaan werken. Hij werd drukker. Van 1945 tot 1948 heeft hij dit beroep in Nederland uitgeoefend. Vader Locher kon zijn draai niet meer vinden. Er waren teveel herinneringen aan vroegere tijden.
Twee zusters van moeder waren voor de oorlog al naar Amerika geëmigreerd. Zij haalden de Lochers over om ook te komen. De beide broers werden vooruitgestuurd en na een jaar kwam de rest van de familie. Karel sprak geen woord Engels. Toen hij ook geen 'Joods' bleek te verstaan, geloofde men niet dat hij een Jood was. Op het werk heeft hij zich het Engels meester gemaakt. In 1958 kwam hij twee weken terug in Amsterdam om te voetballen.

 
1958: voetballen, 2e links onder
 

Daar heeft hij zijn vrouw Fifi ontmoet en is een jaar later met haar in de Verenigde Staten getrouwd.
Veel heeft hij niet over zijn verleden gesproken. Niemand was geïnteresseerd in zijn oorlogsverhaal; men geloofde hem niet. Iedereen had wel iets dergelijks meegemaakt in zijn omgeving. Hij heeft alleen maar hard gewerkt "to make a living". Toen zijn vrouw Fifi in verwachting was en niet meer kon werken nam hij twee banen en werkte zo van 4 uur 's morgens tot 9 uur 's avonds. Zijn vrouw heeft zijn twee kinderen opgevoed.
In 1991 kreeg hij astma en ging met pensioen en in 1994 onderging hij een open-hart-operatie. Ze wonen niet in een Joods bejaardenhuis en besteden veel tijd aan hun kleinkinderen.

In 1999 overleed Karel en in 2007 Fifi.


Zijn boodschap was: "Keep this alive. Even though I was not in a concentrationcamp, we suffered enough".

42 Lochers uit Amsterdam zijn omgekomen. Zeven Lochers hebben de oorlog overleefd.

 
1996: Karel en Fifi en de (klein) kinderen. Mietje, Karel's zuster achter hem
 

einde deel 5